Artikel Cobouw: onderwijshuisvesting harde leerschool
Het belang van goede, aantrekkelijke en herkenbare schoolgebouwen mag zeker niet onderschat worden. In de praktijk willen de resultaten nog wel eens tegenvallen, een reden temeer om aandacht te besteden aan geslaagde projecten en procesvormen op het terrein van de verbouw, vernieuwing en verandering van basisscholen en kindercentra. En om daarvan te leren.
“Een goed schoolgebouw heeft een groot en positief effect op de kwaliteit van het onderwijs, op de gezondheid van kind en docent, op de arbeidsomstandigheden van het onderwijzend personeel, op de sociale cohesie in de buurt op de beeldvorming en waardering van de buurt en, last but not least, op de onderwijsresultaten en ontwikkelingen van het kind en zelfs zijn ouders”.
Dat is – aldus de eerder dit jaar verschenen Scholenbouwatlas – de rol die onderwijshuisvesting behoort te spelen. En dat geldt dus ook voor alle daarvoor verantwoordelijke partners, zowel opdrachtgevers als (bouw-)uitvoerders.Veel (basis-)scholen zijn verouderd en aan vernieuwing toe. Dat heeft niet alleen te maken met bouwtechnische en -fysische aspecten, maar vooral ook met nieuwe eisen die zich zowel onderwijskundig – de invloed van digitale media, zoals smartboards en netbooks bijvoorbeeld – als op terreinen als energiebesparing, multifunctioneel medegebruik of arbeidsomstandigheden (binnenklimaat) voordoen. Bijna zestig procent van deze gebouwen is ouder dan 35 jaar. Er is op grote schaal sprake van achterstallig onderhoud. Sinds 1 januari 2015 dragen schoolbesturen verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud en de aanpassing van schoolgebouwen in het basisonderwijs. Ze zijn op dit punt niet meer afhankelijk van de gemeente, maar uiteraard wel van hun eigen visie, ervaring en kennis om schoolgebouwen beter geschikt te maken voor het onderwijs van nu.
Dat die autonomie niet altijd leidt tot (achteraf bekeken) juiste, duurzame beslissingen en investeringen blijkt helaas in de praktijk. Overigens zeker niet alleen in het basisonderwijs, maar ook bij andere onderwijsinstellingen, zoals het ROC Leiden onlangs heeft “bewezen”. Niet voor niets is er een Scholenbouwprijs door het ministerie van OCW ingesteld, niet voor niets is er sinds 1988 het blad ‘Schooldomein’, een uitgave van Ics adviseurs, zijn er studiedagen, excursies en workshops om de mogelijkheden om meer samenhang tussen bouwkundige en onderwijskundige aspecten te vergroten. Het zijn allemaal instrumenten om in dit opzicht (nog) niet professionele opdrachtgevers te helpen. Daarbij past ook de Scholenbouwatlas.
Bij de renovatie en vernieuwing van schoolgebouwen ligt nu de nadruk op de brede, integrale benadering ervan. Die benadering is voor deze tak van sport redelijk nieuw. Het bewustwordingsproces werd immers nogal geblokkeerd door een zeer complex, gedetailleerd en centralistisch georganiseerd vergoedingsstelsel. Sinds het afschaffen ervan is ook in dat opzicht veel veranderd. De autonomie van schoolbesturen is versterkt, hoewel ze financieel nog wel sterk afhankelijk zijn van gemeenten. Wat dat betreft heeft deze decentralisatie vooral voor een verschuiving van budgetten en verantwoordelijkheden geleid en niet tot een fundamentele herwaardering van onderwijsinstellingen in at opzicht.
Wisselwerking
Toch kon de invloed van marktpartijen – zoals in publiek-private samenwerkingsvormen –, sponsoring en de maatschappelijke participatie toenemen, hetgeen door de bezuinigingen nog eens extra noodzakelijk werd. In die deels nieuwe benadering spelen nu ook zaken als energiezuinigheid, multifunctioneel gebruik en de wisselwerking tussen onderwijs en stedelijke vernieuwing nadrukkelijk een rol. Dat vergt niet alleen inzicht, maar ook veel overleg (en inspraak) van verschillende partners en stakeholders.
Ondanks alle goede bedoelingen gaat er toch nog veel mis. Guido Wallagh (Inbo Adviseurs) constateert dat er nogal eens sprake is van mismatches. Hij pleit voor een meer constructieve samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, schoolbesturen en -directies, maatschappelijke organisaties en actieve bewoners. “Een samenwerking die leidt tot een sociaal-fysieke wijkaanpak met het onderwijs en het schoolgebouw als speerpunten van gemeenschappelijke inzet”. Wanneer een dergelijke wisselwerking concreet tot stand komt – zo leren de ervaringen in achterstandswijken in Amsterdam Nieuw West – ontstaat zelfs een positieve, wederzijdse afhankelijkheid. Maar dan wordt er wel veel gevraagd aan creativiteit en doorzettingsmacht. Enthousiaste plannen worden behoorlijk gefrustreerd door soberheid en zuinigheid en knellende regels over verantwoordelijkheid, taken en financiering voor onderhoud van gebouwexploitatie en -onderhoud. De roep om een fundamentele stelselherziening en structurele verhoging van budgetten is zeker in dat perspectief dan ook zeer begrijpelijk.
Intussen doen zich ook alweer nieuwe opgaven voor. Na een periode van uitbreiding en nieuwbouw van (basis)scholen is nu sprake van stagnatie en krimp. Bestaande gebouwen aanpassen aan een teruglopend leerlingaantal en afstoting of hergebruik is niet alleen een bestuurlijke en organisatorische puzzel, maar ook een ontwerpopgave.
Bron: Cobouw